NG image
NG image
NG image

< Meer nieuws

Reisrecht

De annulering van de pakketreis: de organisator niet langer roepende in de woestijn?

Indien zich op de plaats van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan onvermijdbare en buitengewone omstandigheden voordoen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis, heeft de reiziger het recht de pakketreisovereenkomst vóór het begin van de pakketreis zonder betaling van een opzegvergoeding op te zeggen. Hij heeft dan recht op een volledige terugbetaling van alle voor de pakketreis betaalde bedragen, binnen de veertien dagen. Deze regeling kwam op los zand te staan toen organisatoren tijdens de corona-crisis massaal gelden moesten terugbetalen aan hun reizigers, zonder dat zij konden rekenen op (snelle) terugbetaling van dienstverleners. De Europese Commissie erkent dit probleem en adresseert dit in haar Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/2302 om reizigers doeltreffender te beschermen en bepaalde aspecten van de richtlijn te vereenvoudigen en te verduidelijken. Daar gaat deze paper over.

Onvermijdbare en buitengewone omstandigheden: zand in de machine

De reiziger kan zijn pakketreisovereenkomst kosteloos opzeggen omwille van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden. De organisator ziet zijn inkomsten opdrogen. Niet voor niets werd meer dan één procedure gevoerd over het begrip “onvermijdbare en buitengewone omstandigheden”. De Reiswet definieert deze omstandigheden als “een situatie die zich voordoet onafhankelijk van de wil van de partij die zich daarop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle redelijke voorzorgsmaatregelen niet te vermijden waren”. Voorwerp van getouwtrek waren in de nasleep van de corona-crisis dikwijls die gevallen waarin er bij de reiziger een vrees bestond dat de pakketreis niet zou kunnen doorgaan (terwijl dit volgens de organisator wel mogelijk was) of dat deze wel zou kunnen doorgaan, maar met restricties. Wanneer de organisator dit goed aanpakte, beet de reiziger die zich wou beroepen op onvermijdbare en buitengewone omstandigheden dikwijls in het zand. Doemdenkers, kregen ongelijk. Rechtbanken gaven vaak meer gewicht aan de inschatting die de organisator maakte, dan aan de vrees van de reiziger.

Met haar voorstel van richtlijn, wil de commissie het voor de reiziger makkelijker maken om zich op onvermijdbare en buitengewone omstandigheden te beroepen. Het voorstel bepaalt immers dat de reiziger de overeenkomst al kan beëindigen als redelijkerwijs kan worden verwacht dat de uitvoering van de pakketreisovereenkomst aanzienlijk zal worden beïnvloed door onvermijdbare en buitengewone omstandigheden. Over deze gevallen oordeelde een Belgische vrederechter recent nog in het voordeel van de organisator “De door de eisende partijen aangehaalde redenen om over te gaan tot de annulering van de reis, alhoewel begrijpelijk, zijn eerder van subjectieve aard. De eisende partijen tonen immers geenszins objectief aan dat de aanwezigheid van het virus op datum van de annulering van de reis van die aard was om aanzienlijke gevolgen te hebben voor de uitvoering van de pakketreis of voor het passagiersvervoer naar de plaats van de bestemming.” Het voorgaande wordt enigszins geobjectiveerd door bij de beoordeling van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden officiële waarschuwingen van de autoriteiten van het land van vertrek of bestemming een bijzonder gewicht te geven. Ook onvermijdbare en buitengewone omstandigheden op de plaats van vertrek worden voortaan geviseerd.

Komt de wijziging er zoals deze nu wordt voorgesteld, dan zal de balans verder doorslaan naar de kant van de reiziger. De gevallen waarin hij kosteloos kan annuleren, breiden zich uit als een olievlek. De organisator zal zich geconfronteerd zien met meer reizigers die hun pakketreisovereenkomst kosteloos willen (en kunnen) opzeggen.

Terugbetaling binnen de veertien dagen: een fata morgana

Wie beweert dat organisatoren bij een opzegging omwille van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden de reiziger steeds zomaar kunnen terugbetalen, bouwt luchtkastelen. Willen organisatoren hun reizigers binnen de veertien dagen terugbetalen zonder hun eigen middelen aan te spreken, dan hebben zij nood aan een snelle terugbetaling door de dienstverleners waarmee zij werken. Deze steken echter te dikwijls de kop in het zand. De Europese Commissie duidde (het gebrek aan) deze B2B-terugbetalingen aan als één van de drie grote uitdagingen waarmee de huidige regelgeving kampt.

De Europese Commissie tracht hieraan tegemoet te komen door een nieuwe bepaling in te voeren die stelt dat wanneer een dienstverlener een dienst die deel uitmaakt van een pakketreis annuleert of niet verleent, deze dienstverlener alle betalingen die de organisator aan hem deed binnen de zeven dagen moet terugbetalen. Om verschillende redenen, dreigt dit verhaalrecht echter een schip in de woestijn te zijn.

Ten eerste geldt de verplichting tot (snelle) terugbetaling enkel wanneer de dienstverlener de dienst annuleert. De gevallen waarin hetzij de reiziger, hetzij de organisator de pakketreisovereenkomst opzegt ten gevolge van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, worden niet geviseerd. Het zijn net deze gevallen waarin organisatoren nood hebben aan een snelle terugbetaling van reisdienstverleners. Voor annuleringen door luchtvaartmaatschappijen brengt de nieuwe bepaling weinig bij. Zij zijn op grond van de passagiersverordening ook nu al verplicht de passagier (hier ook reiziger) binnen zeven dagen terug te betalen. De praktijk leert ons evenwel dat dit maar zelden gebeurt.

Verder zullen er zich gevallen voordoen waarin de pakketreisovereenkomst opgezegd wordt omwille van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, maar waarin de reisdienstleverancier de dienst wel kan leveren. In die situaties zal de organisator geen terugbetaling kunnen vragen van de dienstverlener. De verplichtingen van de verschillende actoren in de reissector blijven als los zand aan elkaar hangen. Wil de Europese Commissie het de organisator werkelijk mogelijk maken om aan zijn verplichtingen te voldoen, dan moet het verhaalrecht afgestemd worden op die gevallen waarin de pakketreis opgezegd kan worden omwille van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden.

Ten derde vormt de dienst die wordt geannuleerd en dus moet worden terugbetaald vaak slechts één deel van de pakketreis. Het ontbreken van deze dienst kan evenwel de volledige pakketreis hypothekeren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een reis naar een verre bestemming, waarbij de heenvlucht plots wordt geannuleerd. De terugbetaling van hetgeen de organisator al voor deze vlucht had betaald, is een druppel op een hete plaat. Deze terugbetaling stelt de organisator allesbehalve in staat om de reiziger de volledige reissom terug te betalen.

Voorts stelt zich de vraag hoe deze verplichting voor reisdienstverleners juridisch vorm zal krijgen. Vormt het nieuwe lid een autonome rechtsbasis? Kan de reisdienstverlener de verplichting niet wegbedingen? Hoe kan ze worden afgedwongen? Wat met dienstverleners die niet in een lidstaat zijn gevestigd? Naast deze juridische vraagstukken, creëert het nieuwe lid een ongelijkheid tussen reisdiensten die deel uitmaken van een pakketreis en reisdiensten die daar geen deel van uitmaken. Voor zover de reisdienstverlener hier van op de hoogte is, zou hij deze diensten (financieel) anders kunnen gaan behandelen.

Het nieuwe lid dat de Europese Commissie wil invoeren, brengt de organisator niets bij wanneer hetzij hijzelf hetzij de reiziger de pakketreisovereenkomst opzegt omwille van onvermijdbare omstandigheden. Deze gevallen zullen zich, gelet op de uitbreiding daarvan in het voorstel van richtlijn, vaker voordoen. De organisator dreigt zo roepende in de woestijn te blijven.